zaterdag 26 november 2011

RARE KNOP


knopgal


gezonde knop
 De hazelaar heeft nu, na zijn noten, ook al het blad laten vallen. Daar staat hij dan helemaal naakt in de wind te zwiepen. Overal zitten de mannelijke katjes al weer klaar om over twee of drie maanden het stuifmeel uit te strooien. Als we een zachte winter krijgen al in januari. Ik verheug me er nu al op. Nu zitten alle katjes en knoppen nog stijf dicht. Uit sommige knopjes komen straks de vrouwelijke bloempjes, blaadjes en hele takken. Bijna niet voor te stellen, een hele tak of een trosje hazelnoten opgeborgen in zo'n klein knopje. Er zitten ook een aantal dikkere ronde knoppen tussen. Wat zal daar staks uit groeien? Niets helaas, helemaal niets. Deze knoppen herbergen kostgangers. Het zijn galmijten en wel de Hazelaarrondknopmijt ( Phytoptus avellanae ). Door het gedoe van deze kleine schepseltjes is de knop niet meer in staat uit te groeien. Deze galletjes zijn het hele jaar te vinden, maar nu vallen ze het meest op. Ze zijn erg algemeen en als er een hazelaar in de buurt staat zul je ze zeker tegenkomen. Gelukkig zitten er nog genoeg gezonde knoppen aan, zodat we ook volgend jaar weer de noten kunnen oogsten.

maandag 21 november 2011

GEVLEUGELDE NOTEN


guirlandes gevleugelde nootjes

Nu de bladeren van de bomen zijn, komen andere zaken meer voor het licht. Als je om je heen kijkt zie je mooie takvormen of een vogelnest op een plaats waar je niets van wist. Tegen de blauwe lucht, als die er is, een prachtig silhouet van een alleenstaande boom. Allerlei zaden of vruchten die nog aan de boom zitten en ineens veel meer opvallen. Ja er is nog steeds veel te zien. Een heel opvallende verschijning is wel de Gewone Vleugelnoot ( Pterocarya fraxinifolia ). Een boomsoort die je niet overal tegen komt. In Haren staan er ook maar een klein aantal, o.a een fraai excemplaar op de Eshof. De vleugelnoot is inheems in de Kaukasus en Noord-Iran. Hij hoort tot de familie van de walnoot ( Juglandaceae ). Het wordt een grote boom, zo tegen de dertig meter hoog. Omdat hij een lage stam heeft wordt hij het meest aangeplant in parken. Het is een liefhebber van voedzame en wat vochtige grond. In april gaat hij bloeien met dikke groene mannelijke katjes en sliertige vrouwelijke katjes met rode stampertjes. De daaruit groeiende vruchten zijn groen en gevleugeld en zitten met een groot aantal bijeen aan een steel van 30 tot soms wel 50 cm. lang. Het blad kleurt in de herfst prachtig goud-geel. De lange slierten blijven daarna nog een tijd aan de boom totdat ze gedurende de winter afvallen. Aan de groene kale takken kunnen we dan de apart gevormde knoppen zien. De vorm van de blaadjes is heel duidelijk te zien en zitten niet ingepakt in een warme winterjas zoals veel andere bomen. Zulke knoppen noemen we naakte knoppen. Je zal maar zo spiernaakt de winter door moeten. Doe mij maar een dikke jas!

naakte blad- en mannelijke bloemknop in de winter


zondag 20 november 2011

LICIFERS OP KURKDROGE HEI



Rode heidelucifer

Zaterdag, het is mistig en het vriest een beetje. Samen met mossenliefhebbers de hei op. Enkele meters van de auto's verwijderd, de eerste mossen. Op een vierkante meter en een boomstam tellen we al gauw zes soorten mos. De korstmossen laten we deze dag vrijwel geheel links liggen. Na een paar stappen op de hei al de volgende mossen. Het is koud en sommige mosjes zijn bevroren. Met stijve vingers de loep vasthouden valt niet mee. Gelukkig zien we zon door de optrekkende mist verschijnen. Langzamerhand wordt het warmer, de mist verdwijnt. Een heerlijk zonnetje ontfermt zich over de kromme ruggetjes van de moszoekers. Heide klauwtjes-, ruig haar- en zand haarmos komen voorbij. Ineens blijft de meute rechtop staan. Behalve de loepen waren er ook verrekijkers mee genomen. Op het topje van een tak zit een klapekster. Hij laat zich goed bekijken tot hij het genoeg vindt en een ander boom opzoekt. We strompelen door de hoge hei en pollen pijpenstrootje in de richting van een ven. Op een kaal open stukje in de hei staan ze er ineens, de Rode heidelucifers ( Cladonia floerkeana ). Zo'n heidelucifer is net als alle andere korstmossen een gewas dat bestaat uit twee verschillende lagere planten. Het is een samenwerkings verband van een schimmel en een alg. Soms doet ook nog een bacterie mee in het spel. Bij onze lucifer is dat echter niet het geval. Twee in een plant, hoe planten ze zich dan voort? Wel, de schimmel is in staat sporen te vormen aan de top van de plant. Hier zijn dat de rode luciferskopjes. Het kan ook gebeuren dat afgebroken stukjes worden vespreid door de wind, water, dier of mens. Ze komen dat niet zo ver als de sporen, maar het is wel een succesvolle manier, want de sporen moeten maar zien of ze terecht komen bij de juiste alg. Een sterk op de rode heidelucifer lijkende soort is het Rood bekermos ( Cladonia coccifera ), die we even later ook nog tegenkomen. Een vlucht kraanvogels trekt voorbij als we in de nattigheid van het ven aankomen. Water-, Gewoon- en Gerimpeld veenmos worden tevoorschijn gehaald. Echte hoogveenplanten zijn het. Er groeit ook een mooi tapijtje veenbessen met hier en daar nog een besje. Langzaam gaat het weer richting parkeerplaats. Kronkelsteeltje, Sikkelsterretje, Knopjesmos, Pluisjesmos en nog een aantal andere mossen begeleiden ons. Het is aangenaam zonnig, aan een picknick tafel eten we een boterham en nemen een bakje koffie of thee. Dan nog even terug om een foto te maken van de klapekster. Als dan ook nog een vrouwtje Blauwe kiekendief langs komt, is de dag meer dan geslaagd en gaan we huiswaarts.

Rood bekermos


vrijdag 18 november 2011

WINTERLEF



Kleine wintervlinder - Operophtera brumata

Daar gaat ze, de boom in. Vanmorgen was ze uit haar pop gekropen. Als rups had ze zich het afgelopen voorjaar vol gepropt met de blaadjes van de haagbeuk. Daarna had ze zich aan een lange zijden draad naar beneden laten zakken. In de grond vlak onder het mos een stevig coconnetje gesponnen en was gaan slapen. Terwijl ze sliep was ze langzaam in een pop veranderd. De hele zomer en herfst had ze daar zo gelegen. Gras- en vetermaaiers hadden het gras boven haar cocon kort gehouden. De vogels, altijd op zoek naar een lekker hapje, hadden haar niet gevonden. In de herfst had de haagbeuk zijn bladeren als een goudgele deken over haar uitgestrooid. Kort geleden waren er mannen gekomen met bladblazers en harken. Al het blad was weggehaald. Het werd kouder, de eerste nachtvorsten waren geweest. Haar tijd was aangebroken. De Kleine wintervlinder had zich uit haar pop geworsteld. Nu is ze op weg naar boven, naar de kroon van de boom. Vandaar gaat ze naar een takje tot ze een mooie knop heeft gevonden. Een hele klim is dat. Ze heeft geen vleugeltjes, alleen maar een paar stompjes. Naar de knop toe vliegen gaat dus niet. Even rust ze uit. De dag is al half om en ze is nog maar een anderhalve meter opgeschoten. Straks als het donker wordt komen de mannetjes. Die hebben wel vleugels en gaan op zoek naar de omhoog klimmende vrouwtjes om te paren. Kijk daar zit er al eentje verstopt achter een stukje schors. Snel klimt ze verder. het mannetje heeft haar gelukkig niet in de gaten. Dat scheelt een stuk gesleep. Onder het paren klimt ze gewoon door en moet ze het mannetje mee omhoog sjorren. Snel verder en maar hopen dat de boomkruiper in de andere boom haar niet ziet. Het korte leven van het ploeterende vrouwtje zit vol gevaren. Ze zal blij zijn als alles straks achter de rug is en ze haar eitjes heeft gelegd de komende nacht. Dan is haar werk gedaan en kan ze voor eeuwig rusten gaan. 

het nog wat duffe mannetje


donderdag 17 november 2011

PEER OF ATISJOK


bloem in juli


Een jaar of drie geleden kocht ik een maaltje aardperen bij de groentenboer. Een mooie dikke knol heb ik geplant. Het eerste jaar groeide daar een stengel uit van meer dan twee meter hoog. Het jaar daarop een stuk of vijf. Dit jaar veel meer en veel te hoog. Een enkeling bleef rechtop staan, een aantal echter gingen na een winderige dag naar alle kanten hangen. Een slordig gezicht, dus een stok er bij en ze aangebonden. In juli stonden er een paar in bloei. De aardpeer ( Helianthus tuberosus ) is een regelrecht familielid van onze zonnebloem ( Helianthus annuus ), zoals aan de geslachtsnaam te zien is. De aardpeer is een vaste plant dit in tegenstelling tot de zonnebloem die eenjarig is. Van de een zijn de knollen eetbaar van de ander de zaden. De aardpeer komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en Canada. In de zeventiende eeuw kwam hij via Frankrijk naar Europa. Daar noemde men hem Topinambour en in Engeland kreeg hij de naam Jerusalem artichoc. Voor de komst van de aardappel was het een belangrijk knolgewas in de keuken. Na een tijd uit de gunst geweest te zijn is hij nu bezig met een come-back. Er zijn al restaurants die hem op de kaart hebben staan. Het is een erg voedzaam gewas en heeft een gunstige werking op de darmen. Hij smaakt wat zoetig, waar je van moet houden. Door de inuline die hij bevat werkt hij goed bij mensen die last hebben van diabetes. Het voert te ver hier een aantal recepten te noemen, maar op internet staan er vele. Nu, na de nachtvorst, is de plant afgestorven en kan er geoogst worden. Ik heb er eerst maar een knol uitgehaald om te zien of ze goed gegroeid zijn. Dat is inderdaad het geval. De rest laat ik nog even zitten, ze zijn volkomen winterhard, tot er meerdere eters zich aandienen. Dan zal ik er iets smakelijks van kokkerellen. Terwijl ik de knol op het aanrecht leg beweegt er iets wat ik nog niet had gezien. Dichterbij zie ik achter een schubje een spierwit bladluisje tevoorschijn komen. Dit witte beestje had onder de grond lekker aan mijn aardpeer zitten zuigen. Dit is dus een ondergrondse aardpeerluis of zoiets. Inderdaad zijn er een aantal soorten bladluizen die aan ondergrondse plantendelen zuigen. Moeilijk te bestrijden met brandnetelgier of een sopje met spiritus lijkt mij. Dus laat ik ze hun gang maar gaan daar ondergronds en veeg ze er na het rooien wel af.

mooie verse knol

het witte luisje


dinsdag 15 november 2011

HOEZO, ROT

In mijn tuin staat een jong mispel boompje, nog maar anderhalve meter hoog. In mei stond hij in volle bloei. Na deze rijke bloei zag ik in juni steeds meer bloemen geen vrucht zetten. Zou er wel iets van terecht komen? Had hij zich dood gebloeid? Nu in november hangen de dunne takjes zwaar doorgebogen van vierentwintig prachtig brons gekleurde vruchten. Ze zijn klaar om te oogsten. De eerste nachtvorstjes zijn geweest. Binnenkort zal ik ze oogsten en een paar dagen in de kelder laten narijpen. Dan zijn ze zacht en klaar om te worden gegeten of gelei of moes van te maken.
De mispel, Mespilus germanicus, is al een heel oud fruitgewas. Dit familielid van de appels en peren werd al meer dan drieduizend jaar geleden gekweekt in Noord-Iran. Via Griekenland kwam hij zo'n 2200 jaar geleden in Rome terecht. Doordat hij erg rijk aan vitamine C was, werd hij door de Romijnen door Europa verspreid. Vooral in Frankrijk en Duitsland was dat het geval. In Nederland werd hij in de middeleeuwen aangeplant in kloostertuinen. Vanuit tuinen en kwekerijen kwam hij terecht in bossen en houtwallen, waar hij verwilderde en ingeburgerd raakte. Linneus dacht dat de struik inheems was in Duitsland vandaar zijn tweede naam, germanicus. In ons land is de mispel vooral ingeburgerd in Zuid-Limburg. Deze verwilderde vormen hebben over het algemeen kleine vruchten met grote pitten en weinig vruchtvlees. De laatste jaren stijgen ze weer in aanzien. Er zijn nieuwe rassen gekweekt met grote vruchten. Bij een goed gesorteerde groentenzaak zijn ze tegenwoordig in het schap te vinden. Eens proberen? Prima maar eet er niet te veel van, want naast de vitamine C rijkdom werken ze ook...........laxerend!

maandag 14 november 2011

AAN ZIJDEN DRAADJES

Mist, vorst in de kist. Een oud gezegde. Al een paar dagen is het 's nacht en in de ochtend mistig. Een nachtvorstje hebben we ook al gehad. Het is de tijd van weinig zicht en mogelijke gladde wegen. Zondagnacht was er al gestrooid in de gemeente Groningen en niet zo zuinig ook! Er zaten bijkbaar nogal wat kluiten in het zout. Op enkele plekken was het alsof ik door een kiezelbed reed. Vanmorgen keek ik uit mijn slaapkamerraam, nog steeds mistig. Nog even weer kruip ik in mijn warme bed. Na een uurtje toch maar opstaan en in de kleren, nog steeds mist. Nu ik wat beter kijk zie ik ook dat er hier en daar wat rijp aan de takjes van de sierappel zit. Naar beneden, jas en klompen aan, fototoestel om de nek en naar buiten. Hier en daar glinsterende spinnenwebjes. Echte rijp is het eigenlijk niet, het zijn meer bevroren mistdruppeltjes. Ik schiet een hele serie foto's totdat mijn vingers stijf van de kou zijn. Het is nog steeds beneden nul, bijna twee graden beneden het vriespunt. Binnen bij de kachel en een kop koffie kijken hoe de foto's zijn geworden. Het is te zien dat het koud was en dat ik veel te veel en te vlug had geknipt. De meeste foto's kunnen weggegooid. Een enkele bewaar ik omdat het de eerste rijp is van dit seizoen. Het wachten is nu op de echte winter. 

zondag 13 november 2011

RIMPELIG

De haagbeuken hebben al hun blad afgeworpen. De grond is bedekt met een dikke laag goudgeel blad. Dat kan zo niet blijven. De onderhoudsploeg op de begraafplaats is al dagen bezig het blad te ruimen. Het blad is lekker droog dus zwaar is het niet. Goed dat het niet erg hard waait, anders is het slecht op te scheppen. Onder het blad liggen de laatste paddenstoelen verstopt. Het zijn er niet zo veel meer, veel minder ook dan het vorig jaar. Al vaak had ik gekeken bij het randje langs het asfaltpad. Daar staan ze elk jaar, maar tot nu toe heb ik ze niet gezien. Zouden ze er nog wel zijn? Zouden ze wegblijven net als de mooie gele knotszwammetjes en de aardtongen? Nu de bladblazers hun werk hebben gedaan nog maar even kijken. Ja, ze zijn er weer de Rimpelige koraalzwammetjes ( Clavulina rugosa ). Ze zijn wat wittig van kleur, vijf tot acht centimeter hoog en verschillen onderling nogal van vorm. Zijn ze bijzonder? Nee niet echt. Heel erg mooi? Nou nee dat eigenlijk ook niet. Maar ze horen daar gewoon net als ieder jaar. De meeste mensen lopen er aan voorbij. Je moet weten dat ze er zijn en als ik ze dan weer terug zie stemt mij dat blij. Ze horen er nu eenmaal helemaal bij.

vrijdag 11 november 2011

HOOIWAGEN


uitgestrekt in de ondergaande zon

Zo, alle planten en bollen zitten in de grond. Net op tijd want de nachtvorsten komen er aan. Rommel opruimen en het gras nog even maaien. Het lijkt al weer een stuk netter. Gereedschappen schoonmaken en opbergen en dan een kop koffie. Even een rondje door de tuin en een foto maken en klaar, de dag is al bijna om. Voor ik naar binnen ga de brievenbus legen en dan........ Wat zit daar onder de poort in het licht van de ondergaande zon? Het is een hooiwagen. Plat tegen de muur gedrukt met de poten gestrekt. Vier naar links en vier naar rechts. Eerst maar wat foto's maken dan naar binnen om het beest op naam te brengen. Nou dat gaat gemakkelijk. Er is er maar eentje die er zo uit ziet. Het is de Strekpoot ( Dicranopalpus ramosus ). Vaak worden de hooiwagens als spin gezien. Dit is niet juist. Hij hoort wel tot de spinachtigen. Net als de mijten en spinnen hebben ze acht poten. Maar dan houdt de vergelijking ook op. Ze kunnen geen web maken. Ze hebben niet de daarvoor benodigde spintepels zoals echte spinnen. Ook hebben ze geen gifkaken. Ze knippen hun prooi in stukjes met schaartjes die lijken op de scharen van krabben en kreeften. Als je hem beet pakt en onderste boven houdt, kun je ze met een vergrootglas goed zien. In ons land komen ongeveer 30 soorten hooiwagens voor. Over de hele wereld zijn dat er ruim 7000. Vooral de laatste jaren is het aantal soorten in ons land vrij snel toegenomen. Zuidelijke dieren uit Zuid-Europa en Noord-Afrika hebben ons land bereikt. Of dat komt door de opwarming van onze wereld weet ik niet, maar zou wel kunnen. Met name deze Strekpoot is hier snel ingeburgerd. Zijn vaderland is Marocco, vanwaar hij in 1993 voor het eerst Nederland bereikte. Tegenwoordig is hij overal algemeen, zelfs in ons eigen "Hoge Noorden".
In de late zomer en herfst is hij volwassen en gemakkelijk te vinden.

Eng? Hij doet niks hoor.


donderdag 10 november 2011

VAN ONDEREN

Het is weer zover. In mijn agenda staat genoteerd dat mijn kiezen en tanden een schoonmaakbeurt moeten hebben. Daar lig ik dus, languit bij mijn gebidsreiniger. Ik vind die stoelen ondingen, ze liggen allerberoerdst.
Hard en ongemakkelijk. Wanneer bedenkt iemand eens een stoel met een lekker zacht foam kussen? Het is een aardige dame die mijn kauworganen onder handen neemt. Pijn doet het haast niet, ondanks het gebruik van haken en schuurapparaten. Alles is weer schoon en ik mag weer naar huis. Buiten voor het pand is een gazon met een aantal kastanjebomen. In de zeventiger jaren was daar een plein met gewassen grindtegels, kastanjebomen in kleine plantvakjes en een zandbak. De buurt was nog jong. Een supermarktje en een fietsenwinkel waren er ook. Vijftien jaar later waren de kinderen groot, supermarktje op de fles en de fietsenwinkel verhuisd. Tijd om de tegels op te ruimen en de bomen meer levenskans te bieden. De bomen staan er nog steeds. Enkelen hebben zich goed hersteld en zijn flink gegroeid. Niet allemaal echter. Vlak voor me staat er eentje die het niet goed doet. Er zitten slechte plekken op zijn stam, beschadigd door waarschijnlijk een vrachtwagen of een bouwkraan. Die waren nodig geweest om het pand aan te passen tot praktijkruimte voor tanden- en kiezenverzorgers en dokters. Ik kijk de boom zo eens aan en zie iets bijzonders. Aan een kant zit een rijtje zwammen de hoeden dakpansgewijs over elkaar. Het water loopt mij in de mond! Het zijn Oesterzwammen ( Pleurotus ostreatus ). Het is een paddenstoel die graag groeit op zachte houtsoorten. Je komt ze tegen op lijsterbes, populier en kastanje dus. Het is een soort die je juist in de winter tegen komt. Een smakelijke zwam en geen wonder dat hij tegenwoordig in grote antallen wordt gekweekt en te koop is. Maar zo'n lekker hapje, zomaar voor je neus, dat kun je natuurlijk niet  laten zitten. Twee handen vol neem ik mee naar huis en eet ze smakelijk op.

dinsdag 8 november 2011

NEOFIET

Een neofiet is een een nieuwkomer, een plant die hier vroeger niet voor kwam. Toen hij echter eenmaal voet in de grond kreeg, niet meer wegging en zich gestaag door ons land verspreidde. Zo eentje heb ik in mijn tuin en ben er erg blij mee. Het is het Bezemkruiskruid ( Senecio inaequidens ). Het is een vaste plant die de hele zomer bloeit en dat vol houdt tot in december. Mooie heldergele bloemen op stengels tot soms wel een meter hoog. Het is een plant die oorspronkelijk voorkomt in Zuid-Afrika. Hij groeit daar op stenige grond, lekker in de zon. Hij is meegekomen in wol en vond in 1890 een plekje in Duitsland. Het is een familielid van onze paardenbloem en heeft dus zaadjes met een pluizig parapluutje. De wind , zijn grootste vriend heeft hem Europa in geblazen. In ons land voor het eerst in 1939 bij Tilburg en later in 1942 ook bij Breda. Er wordt gezegd dat het een treinreiziger zou zijn. Langs de spoorwegen ( stenig en zonnig ) is hij vanuit het zuiden ook in Haren beland. Nu is hij bezig Oost-Europa te veroveren. In mijn tuin hou ik hem goed in de gaten. Als er te veel jonge plantjes opkomen wied ik ze weg. Het uitzaaien valt trouwens reusachtig mee als de grond goed bedekt is met andere planten. Om te ontkiemen moet er wel licht en ruimte zijn. Het zal me benieuwen of er na de renovatie van de tuin ineens veel meer opkomen. De zaadjes blijven hun kiemkracht tientallen jaren behouden. Net als het Jacobskruiskruid is het ongezond hem op te eten. Vooral vee en dan met name paarden kunner er heel ziek van worden, zelfs aan dood gaan. Levende planten worden niet gegeten, maar gedroogd tussen het hooi worden ze niet herkent. Als tuinplant vind ik het een pracht plant. Omdat hij zo lang doorbloeid zitten er nog steeds allerlei insecten op, vooral zweefvliegen, maar ook honingbijen en hommels. Het is een gezonde plant, geen last van allerlei ziekten of dieren die er aan vreten. Alleen een bladluis van het Jacobskruiskruid heeft hem ontdekt. Misschien dat in de toekomst ook de mooie Sint-Jacobsvlinder met zijn zwart-geel gestreepte rupsen hem weet te vinden. Van mij mag het het.

maandag 7 november 2011

HULPJE 03

Alweer een hulpje? Ja zeker. Als je goed bezig bent in en met de natuur, ook in je tuintje, kom je heel wat hulpjes tegen. Het volgde hulpje is een heel bijzonder beestje. Het is de Kelderpissebed ( Oniscus asellus ). Een heel algemeen voorkomend diertje en is vrijwel overal te vinden. In ons land komen zo'n 37 soorten voor en wereldwijd zijn ruim 900 soorten bekend. Het is eigenlijk een soort kreeftachtige, die het ooit in zijn kopje heeft gehaald op het land te gaan leven. Ze houden dan ook van een vochtige omgeving en ademen door kieuwen. Ze hebben zeven paar pootjes en zeven segmenten. Als ze geboren worden hebben ze er echter maar zes. Pas na een aantal vervellingen krijgen ze er zeven. Dat vervellen gaat hun hele leven door en gebeurt in twee helften. Eerst het achterste deel en dan het voorste, soms net andersom. De uitgetrokken jas eten ze dan op om er weer de bouwstenen uit te halen voor een nieuwe. Behalve van vochtige, houden ze ook van donkere plekjes. Ze zijn dan ook vaak te vinden onder stenen, stukken hout, in composthopen en op vochtige keldermuren. Het zijn nachtdieren, die goed kunnen klimmen. In holtes hoog in oude bomen kun je ze dan ook zeker tegen komen. Ze worden anderhalf tot twee jaar oud en planten zich snel voort Het wijfje draagt haar bevruchte eitjes in een soort waterzakje onder haar lijf met zich mee. Zodra de jonkies zijn uitgekomen is er weer plaats voor een volgende generatie. Zo kunnen er in korte tijd grote kolonies ontstaan.
Ze eten vanalles, maar het liefst rottend plantaardig materiaal. Is daar niet genoeg van voorhanden, dan lusten ze ook wel iets van zachte vlezige nog levende plantendelen. Dood dierlijk voedsel nemen ze bij tekorten ook wel tot zich. Indien het heel extreem slecht is met de voedselvoorziening eten ze zelfs hun uitwerpselen om de nog aanwezige voedingsstoffen er uit te halen. Door het omzetten van dood organisch materiaal leveren ze een positieve bijdrage aan de voedselvoorziening van de planten in mijn tuin. Humusmakers dus.
Daarom is het dus zo belangrijk de tuin niet super netjes aan te harken. Geef ze te eten door wat blad en afgestorven planten te laten liggen.

zaterdag 5 november 2011

HULPJE 02



moederspin

Er zijn vele helpers in mijn tuin. Ze helpen mee het evenwicht in stand te houden tussen goed en kwaad. Met het kwaad bedoel ik dan de wezens die mijn planten belagen of mij zelf. Natuurlijk wil ieder beest leven en zorgen voor zijn familie en nageslacht. Alles goed en wel maar er moet niet een soort de overhand krijgen. Het is al net als in de mensenwereld. Zodra daar een groep de overhand krijgt willen ze de rest naar hun hand zetten. Niet goedschiks dan maar kwaadschiks. In de natuur liggen de verhoudingen wel iets anders. Het gaat om in leven blijven en zorgen voor de instandhouding van de soort. Dat is een heel groot verschil met menselijke machtswellustelingen. Genoeg daarover. Laat ik me maar bij de bloemetjes en de beestjes houden en er van te leren en over te schrijven. Behalve dat kan ik me ook erg verbazen over hoe het allemaal in elkaar steekt. En vooral er van te genieten, hoe wreed de natuur soms ook kan lijken. Zoals ik al zei, soms is het goed dat er kleine helpertjes zijn die de zaak wat reguleren. Deze keer is het mevrouw de kruisspin. Haar deftige naam is Araneus diadematus. Ze hoort tot de familie van de wielwebspinnen ( Araneidae ). In haar web vangt ze allerlei insekten. Vliegen, wespen, muggen om maar een paar te noemen die soms lastig kunnen zijn. Voor dat dankbare werk gun ik haar dan ook af en toe wel een mooie vlinder of lekkere zweefvlieg. Vooral in de herfst, als het mistig is kunnen we de prachtige wielwebben op hun mooist zien. Dan zijn het vooral de vrouwtjes die opvallen met hun groot bol achterlijf middenin het web. De mannetjes zijn veel magerder en zien we over het algemeen minder vaak. Gewoon omdat ze ons niet zo erg opvallen. Na de paring verdwijnen ze langzamerhand, sterven of worden na de paring opgegeten door de dames. Ze hebben hun werk gedaan en zijn dan nutteloos. Je zal maar spinnenman zijn! In de herfst legt ze dan haar eitjes, verstopt in een door haar zelf gemaakte cocon. Lang blijft ze er bij waken, tot ze aan het eind van de herfst sterft. Het volgend jaar, zo ergens in mei komen dan de jonge kruisspinnetjes uit hun cocon gekropen. Enige tijd blijven al die kleine wriemelaartjes nog op een kluitje bijelkaar zitten. Als je er dan een tikje tegen aan geeft spatten ze als het ware alle kanten uit. Langzamerhand zoekt elk spinnetje zijn eigen plekje en kunnen we in de nazomer en herfst weer genieten van hun prachtige webjes.

ei-cocon


vrijdag 4 november 2011

HULPJE 01


Epibal met volle maag en de resten van zijn maaltijd

Vandaag maar ietsje kalmer aan. De gewrichten kraken van al het zware werk. Bovendien is het te mooi weer om je in het zweet te jagen. Mijn thermometer wijst rond de middag al meer dan zestien graden aan. Na het boodschappen doen struin ik rustig wat door de tuin. Hier en daar nog wat rondslingerende takjes opruimen en een kopje koffie buiten in de zon. Vlak voor me kruipt een wesp langs een stengel omhoog. Hij heeft een groen rupsje in zijn kaken. Boven aangekomen strekt hij de vleugeltjes en zoekt elders een plekje om van zijn prooi te genieten. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat er nog ergens een nest is met hongerig broed. Zweefvliegen zijn nog steeds actief en struinen alle planten met bloeiende bloemen af. Vandaag bloeien er in mijn tuin maar liefst 45 verschillende soorten planten. Niet allemaal even rijk, maar toch genoeg voor de rondzoemende insekten. Zelfs een dikke hommel komt zwaar brommend voorbij Even later weer een zware bromtoon. Het is een hoornaar ook op zoek naar wat lekkers. Eerlijk gezegd bevalt dit weer me wel. Droog, aangenaam warm en weinig wind. Op de goudgele bladeren van een lelie zie ik wat zitten. Dichterbij gekomen zie ik de larve van de pyjama zweefvlieg ( Episyrphus balteatus ). Door insektologen vaak kortweg Epibal genoemd. Het is een heel algemeen voorkomende zweefvlieg. Je kunt hem zelfs tegenkomen op een bloembak met geraniums op de tiende verdieping van een flat. Het is een zeer nuttig beestje. De vlieg zorgt voor de bestuiving van allerlei planten, maar zijn kind mag er ook wezen. Eigenlijk ben ik daar veel meer in mijn nopjes. Het madeachtige kind heeft een enorme eetlust. Op haar menu staan bladluizen en die zijn er genoeg in mijn tuin. Op de nog steeds bloeiende roos zitten ze zelfs op de bloemknoppen. Laat baby Epibal maar zijn gang gaan!

vette bladluis


donderdag 3 november 2011

EVEN VOORSTELLEN


mijn vriendin met de witte veertjes
 Zoals ik al schreef, is mijn vriendin-merel weer helemaal terug. Tijdens het werken in de tuin houdt ze alles goed in de gaten. Ziet ze wat op de grond dat eetbaar is, hup uit de heg en weg is de worm of een ander beestje. Ik praat tegen haar en dat doe ik al drie jaar. Ze is gewend aan mijn stem en laat mij tot een goeie meter bij haar komen. Vaak zit ze ergens in de heg en als ik er dan aankom gaat ze op een plek zitten waar ze alles goed kan bekijken. Het is nu nog mooi weer en er is genoeg te eten. Samen met andere vedervriendjes doet ze zich tegoed aan mijn sierappeltjes. Straks als het kouder wordt komt ze naar de voedertafel. Als ik dan 's morgens voer op de plank wil leggen, zit ze al in de heg bij het poortje te wachten. Als het dan nog wat schemerig is en ik haar niet in de gaten heb springt ze vlak voor me uit de heg en gaat op de plank zitten. Een enkele keer blijft ze zelfs zitten op het randje van de plank. Appels, daar is ze helemaal gek op, vooral in de winter als er sneeuw ligt. Andere merels die ook wel een appeltje lusten worden terstond de tuin uit gejaagd. Wanneer in het voorjaar de nestdrang zich weer laat gelden, dan mag er een mannetje blijven. Alleen als hij mooi zingt natuurlijk. Ik zal haar de komende tijd goed verwennen en hoop dat ze in 2012 een paar jongen groot kan brengen. En dat ze nog heel lang mijn vriendinnetje wil blijven.

woensdag 2 november 2011

AL WEER EEN KLEINTJE

Blijkbaar heb ik een goede bril. Op de meest onverwachte ogenblikken zie ik kleintjes. Soms zijn het plantjes, mosjes of paddenstoeltjes, dan weer zijn het beestjes. Zo ging het vandaag ook weer. De hele dag druk met het inkorten van de beukenheg en als ik dan naar binnen wil om wat te drinken is het weer zo ver. Op de witte muur zit een akelig klein beestje zo'n 1.5mm. klein. Het viel mij op door zijn donkere kleur. Fototoestel er bij en op de plaat gezet. Moeilijk om een scherpe foto te krijgen, maar het is gelukt. Het is een zogenaamde springstaart. Men noemt het wel een oerinsekt. Of het werkelijk een insekt is, daar is men het nog niet helemaal over eens. Onderzoek aan DNA zal ons wel verder helpen. Zijn naam heeft hij te danken aan een soort springorgaan dat onder zijn lichaam zit. Bij gevaar veert het los en het beestje schiet door de lucht en ontsnapt zo aan eventuele rovers. Springstaarten zitten overal op de wereld. Op Antarctica en de Himalaya op sneeuw, aan de kust zelfs op zeewater. In droge woestijnen, maar vooral op vochtige plaatsen. Er zijn meer dan 8000 soorten beschreven en geloof maar dat er heel veel nog niet ontdekt zijn. Ze eten schimmels, algen, bacterien en rottende plantendelen. In dierenwinkels worden ze wel gekweekt om als voer te dienen voor kleine terrarium dieren. Mijn springstaartje zou Dicyrtoma fusca kunnen zijn, maar heel zeker weet ik dat niet. Dat zou met een microskoop moeten worden uitgezocht. Bovendien heb ik geen determinatie tabel en.... de tuin roept.

dinsdag 1 november 2011

MILIMETER-WERK




"Phlox kelkje"

Nog steeds mooi weer. De hele dag weer bezig in de tuin. Bek af, maar de meeste planten zitten weer in de grond. De bollen zitten er ook in. Mijn merelvriendin trippelt en hipt weer in mijn buurt en pikt links en rechts lekkere hapjes uit de omgewoelde grond. De berg plantenresten vindt ze ook een uitdaging. Driftig harkt ze met de pootjes vanalles aan de kant. Af en toe gebruikt ze ook haar snavel om zaken aan de kant te gooien of om te keren. Ik ben blij dat ze weer terug is. Een tijd lang durfde ze niet zo goed meer mijn tuin in. Alle vijf haar nesten werden dit voorjaar geplunderd. Zelf is ze een keer ter nauwernood ontsnapt, wat te zien was aan haar veertjes in de takken rond haar nest. Fijn dat ze er weer is, ook omdat ze het komende voorjaar dan weer de engerlingen en meikevers te lijf gaat in mijn grasveldje. De berg afval moet wel afgevoerd worden straks. Nu laat ik haar eerst maar harken en spitten. Er stonden nog wat vaste planten in potten te wachten op een plekje in mijn tuin. Omdat er veel mos en ongewenste planten in die potten waren gegroeid, moesten ze goed uitgeklopt worden voor ze de tuin in konden. Op een oud afgestorven stengelstuk van een Phlox zag ik iets groeien. Van dichtbij bekeken waren het paddenstoeltjes, maar wel heel erg klein. De grootste was nog geen 2 mm. hoog. Het zijn zogenaamde Ascomyceten, zakjeszwammen in het Nederlands. Hele kleine dingetjes zijn het die vaak te vinden zijn op dode stengels van bijvoorbeeld aardappels en brandnetels en vaste planten dus. Ze zijn moeilijk op naam te brengen. Op een oude eikenstronk die verlegd moest worden zaten ook tientallen van deze kleine dingetjes aan de onderkant en in de holten. Dit is waarschijnlijk het sneeuwwit franjekelkje ( Dasyscyphella nivea ). Gelukkig horen bij deze groep zwammen ook grotere en duidelijk herkenbare soorten. Zwarte kluifzwam en Oranje bekerzwam zijn daar een goed voorbeeld van.

Brandnetelkelkje

Grote oranje bekerzwam