|
Kleine wintervlinder - Operophtera brumata |
Daar gaat ze, de boom in. Vanmorgen was ze uit haar pop gekropen. Als rups had ze zich het afgelopen voorjaar vol gepropt met de blaadjes van de haagbeuk. Daarna had ze zich aan een lange zijden draad naar beneden laten zakken. In de grond vlak onder het mos een stevig coconnetje gesponnen en was gaan slapen. Terwijl ze sliep was ze langzaam in een pop veranderd. De hele zomer en herfst had ze daar zo gelegen. Gras- en vetermaaiers hadden het gras boven haar cocon kort gehouden. De vogels, altijd op zoek naar een lekker hapje, hadden haar niet gevonden. In de herfst had de haagbeuk zijn bladeren als een goudgele deken over haar uitgestrooid. Kort geleden waren er mannen gekomen met bladblazers en harken. Al het blad was weggehaald. Het werd kouder, de eerste nachtvorsten waren geweest. Haar tijd was aangebroken. De Kleine wintervlinder had zich uit haar pop geworsteld. Nu is ze op weg naar boven, naar de kroon van de boom. Vandaar gaat ze naar een takje tot ze een mooie knop heeft gevonden. Een hele klim is dat. Ze heeft geen vleugeltjes, alleen maar een paar stompjes. Naar de knop toe vliegen gaat dus niet. Even rust ze uit. De dag is al half om en ze is nog maar een anderhalve meter opgeschoten. Straks als het donker wordt komen de mannetjes. Die hebben wel vleugels en gaan op zoek naar de omhoog klimmende vrouwtjes om te paren. Kijk daar zit er al eentje verstopt achter een stukje schors. Snel klimt ze verder. het mannetje heeft haar gelukkig niet in de gaten. Dat scheelt een stuk gesleep. Onder het paren klimt ze gewoon door en moet ze het mannetje mee omhoog sjorren. Snel verder en maar hopen dat de boomkruiper in de andere boom haar niet ziet. Het korte leven van het ploeterende vrouwtje zit vol gevaren. Ze zal blij zijn als alles straks achter de rug is en ze haar eitjes heeft gelegd de komende nacht. Dan is haar werk gedaan en kan ze voor eeuwig rusten gaan.
|
het nog wat duffe mannetje |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten